23: Rehabilitatie.

Verhoor Gerard Nijland 23 maart 2017, klik hier (vanaf 5 u 27, zie o.a. bij 6u 40).

Bekentenis CDA-wethouder Gerard Nijland.
CDA-wethouder Gerard Nijland heeft tijdens zijn openbare verhoor op 23 maart 2017 te-genover de enquêtecommissie bekend dat hij in 2005 bij de samenvoeging van de ge-meenten Angerlo en Zevenaar heeft meegewerkt aan de invoering van het directie-model. Dit betekent in feite dat hij heeft meegedaan aan de organisatiefraude zoals verwoord in mijn eerdere bericht en dat ook hij in het complot van De Ruiter, In ’t Hout en Wicherson zat. Opvallend is wel dat hij heel open en enigszins naief vertelde dat er per 1 januari 2005 een directiemodel was ingevoerd terwijl sectordirecteur Wicherson juist met uiterst verhullend en een soort Bargoensachtig taalgebruik verklaarde dat hij alleen aan het geheime plan-netje had meegedaan uit loyaliteit aan Van Kessel en Berenschot om in afwijking van de op schrift vastgelegde opdracht (zie onderstaand organogram) een ander organisatiemodel in te voeren.

Bekentenis Nijland sluit naadloos aan op eerdere verklaring Wicherson.
Klik hier voor het terugkijken naar het verhoor met Wicherson. Zie de passages tussen 3 u 45 en 3 u 52. Wicherson: “Je kunt rechtstreeks naar Rome gaan of via een heel grote omweg, bijvoorbeeld via Turkije, de insteek was anders dan in het rapport Berenschot was geformuleerd”. Met dit cryptische, Bargoensachtige taalgebruik probeerde Wicher-son op verhullende wijze aan te geven dat De Ruiter en Van Kessel in 2005 in het geniep hadden besloten een andere organisatiestructuur in te voeren dan was vastgelegd in de officiële stukken en rapporten en dat hij hieraan alleen had meegedaan nadat flink wat druk op hem was uitgeoefend om loyaal te zijn aan de hoofdfraudeurs.

Wie zaten er nog meer in het complot?

Rapport Bunt.
Zie onderstaande passages uit de uitspraak van de CRvB over het rapport Bunt en de wijze waarop B&W daarmee zijn omgegaan. Voor appellant moet worden gelezen “Kemperman” en voor “B” moet worden gelezen “Bunt”.

“4.3.

Het door appellant geschetste beeld van de wijze waarop B jegens hem te werk is gegaan kan als onthutsend worden getypeerd. In de onderhavige procedure is dit beeld alleen maar bevestigd. Het uit de vijftien sheets bestaande rapport van B behelst verstrekkende, op de persoon van appellant gerichte opmerkingen met een diskwalificerend karakter. Hieraan lag slechts een summier onderzoek ten grondslag, te weten het eenmalig bijwonen van een afdelingsberaad en een persoonlijk onderhoud met iedere medewerker van de afdeling. Daarbij was appellant, reeds vanwege de anonimiteit van het onderzoek, niet in staat om zich gericht tegen eventuele beschuldigingen aan zijn adres te verdedigen. Voor zover B psychologische oordelen over zijn persoonlijkheid heeft geveld, is niet gebleken dat hij daarvoor op enige wijze is opgeleid. Het ging, met andere woorden, om subjectieve en onvoldoende onderbouwde diskwalificaties. De wijze waarop het rapport vervolgens is gepresenteerd, was al even bedenkelijk. Aannemelijk is geworden dat de negatieve conclusies over appellant sterk zijn benadrukt. Hij is heftig en persoonlijk aangevallen ten overstaan van collega’s en leidinggevenden. Dat het onderzoek van B, naar de rechtbank heeft overwogen, bedoeld was als een quick scan voor het team en voor intern gebruik, kan een zo onzorgvuldige aanpak niet rechtvaardigen. Op zichzelf is het juist dat een ambtenaar enig ongemak en frustratie moet kunnen verdragen wanneer dit nodig is om het functioneren van de organisatie te verbeteren. Dat er binnen de afdeling problemen waren die moesten worden onderzocht en uitgesproken, is ook wel aannemelijk geworden. Het behoorde echter tot de taak van het college, als overheidswerkgever, om daarbij een zeker evenwicht te bewaren en te voorkomen dat appellant door B onverhoeds en op basis van subjectieve conclusies als persoon werd “afgebrand”. Niet alleen heeft het college de presentatie van het rapport niet verhinderd of begeleid, maar het heeft ook daarna geen afstand genomen van de wijze van totstandkoming van het rapport en de daarop gebaseerde conclusies. Mede daardoor zijn deze, zoals te verwachten viel, binnen de organisatie een eigen leven gaan leiden. In deze opzichten is het college in zijn zorgplicht jegens appellant tekortgeschoten.

4.8.

Aannemelijk is geworden dat de onder 1.1 genoemde sheets, waarop ook diskwalificerende opmerkingen over appellant zijn opgenomen, binnen en buiten de organisatie bekend zijn geworden. Deze zijn in de lokale pers uitgebreid en gedurende langere tijd onderwerp geweest van journalistieke aandacht, waarbij dit rapport in verband is gebracht met het functioneren en het ontslag van twee ambtenaren. De Raad acht aannemelijk dat de in het rapport gebezigde subjectieve kwalificaties en het bekend worden daarvan binnen en buiten de organisatie de reputatie van appellant heeft geschaad, bestaande uit de aantasting van zijn goede naam zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW).

4.9.

Niet aannemelijk is geworden dat het college zich heeft ingespannen om vooraf waarborgen te scheppen aangaande het rapport van B en de vertrouwelijkheid daarvan. Voorts is niet aannemelijk geworden dat het college, althans de leidinggevende(n), na het bekend worden met de inhoud hebben gedaan wat redelijkerwijs mocht worden verwacht ter verzekering van het vertrouwelijke karakter daarvan. In dat verband is relevant dat de mailbox van leidinggevende S niet zodanig was afgeschermd dat toegang tot het rapport door andere ambtenaren niet mogelijk was. Dit valt het college te verwijten. Dat appellant de inhoud van de sheets aan een wethouder heeft verstrekt nadat daarover reeds de nodige commotie was ontstaan, doet daaraan niet af. Het college kan daarbij worden aangerekend dat het zich zonder voorbehoud heeft geschaard achter de inhoud van het rapport van B en geen aanleiding heeft gezien om afstand te nemen van de daarin gemaakte subjectieve en, naar het oordeel van de Raad, onprofessionele kwalificaties jegens appellant. Dat het college afstand heeft genomen van de presentatie van het rapport van B leidt niet tot een ander oordeel nu het juist deze subjectieve onprofessionele kwalificaties betreft waarvan het college afstand had dienen te nemen. Daarmee is het college aansprakelijk voor de door appellant geleden schade bestaande uit de aantasting van zijn goede naam.”

CRvB: Het is aan B&W te verwijten dat rapport Bunt is verspreid.
Op basis hiervan is de weigering van B&W om afstand te nemen van het Buntrapport en mij te rehabiliteren door de CRvB vernietigd, en heeft de CRvB mij in mijn eer en goede naam hersteld. Van een Salomonsoordeel is volstrekt geen sprake. Ook heeft de CRvB vastgesteld dat het aan B&W is te verwijten dat de diskwalificerende opmerkingen van Bunt over mijn persoon binnen en buiten de gemeentelijke organisatie zijn verspreid.

Aansprakelijkheidstelling van de gemeente Zevenaar voor schade door doel-bewuste inhuur van karaktermoordenaar Bunt.

Schermafdruk 2015-02-12 12.30.32

Schermafdruk 2015-02-12 12.32.29

Schermafdruk 2015-02-12 12.32.57

Schermafdruk 2015-02-12 12.33.09

Een kopie van mijn vervolgbrief van 18 augustus 2010.

Uitspraak Rechtbank

Beroepschrift november 2013

Uitspraak CRvB van 19 maart 2015 over rapport Bunt

Plaats een reactie